Sinds 2016 vervangt de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (DBA) de VAR-verklaring, maar tot januari gold een handhavingsmoratorium. De Belastingdienst handhaafde de wet niet actief, behalve bij opzettelijke kwaadwillendheid, omdat men de regels rond schijnzelfstandigheid onduidelijk vond. Nu het moratorium na negen jaar is opgeheven, ontstaan opnieuw veel vragen, vaak gebaseerd op misverstanden. In dit artikel bespreek ik enkele feiten en fabels over de Wet DBA om de wet beter te begrijpen. Vooral de 70%-regel bij slechts één opdrachtgever baart veel waarnemers zorgen.
Feit 1: Er mag geen gezagsverhouding zijn tussen opdrachtgever en opdrachtnemer
De basis voor de beoordeling of er sprake is van een dienstverband vinden we in het arbeidsrecht. Verricht iemand arbeid tegen loon en is er een gezagsverhouding, dan ontstaat er volgens de wet een arbeidsovereenkomst, ongeacht hoe de partijen de overeenkomst noemen. Gezag kan zowel direct zijn, bijvoorbeeld door werkinhoudelijke instructies, als indirect, bijvoorbeeld als de opdrachtnemer onderdeel is geworden van de organisatie van de opdrachtgever (inbedding). Dit laatste wijst ook op een gezagsverhouding.
Feit 2: Modelovereenkomsten bieden rechtszekerheid
De Belastingdienst heeft goedgekeurde modelovereenkomsten opgesteld die opdrachtgevers en opdrachtnemers kunnen gebruiken. Werkt men strikt volgens de voorwaarden van deze modelovereenkomsten, dan beschouwt men de arbeidsrelatie als een overeenkomst van opdracht en niet als een dienstverband.
Dit biedt een mate van rechtszekerheid, maar let op: de feitelijke uitvoering van de werkzaamheden blijft leidend. Werkt men anders dan in de overeenkomst staat, dan kan alsnog een dienstverband worden aangenomen.
Fabel 1: De Belastingdienst gaat in 2025 handhaven op basis van nieuwe wetgeving
Het is waar dat het handhavingsmoratorium in 2025 vervalt, maar de wet waarop de Belastingdienst gaat handhaven is sinds de inwerkingtreding in 2016 niet veranderd. Wat wel is veranderd, is de jurisprudentie. Zo heeft het Deliveroo-arrest de criteria voor schijnzelfstandigheid verder verduidelijkt. Dit arrest benadrukt bijvoorbeeld het belang van zelfstandigheid en gezag in de beoordeling of iemand écht als zelfstandig ondernemer werkt.
Fabel 2: Ik mag niet meer dan 70% van mijn tijd voor één opdrachtgever werken en heb minimaal drie opdrachtgevers nodig
Veel zelfstandigen denken onterecht dat ze niet als zzp’er kunnen werken omdat ze te weinig opdrachtgevers hebben of te veel uren bij één opdrachtgever besteden. De wet stelt echter geen eisen aan het aantal opdrachtgevers. Je kunt dus zonder problemen een langere periode voor één opdrachtgever werken. De Belastingdienst hanteert deze ‘70%-regel’, afkomstig uit de VAR-periode, in goedgekeurde modelovereenkomsten.
Toch kan langdurig voor één opdrachtgever werken, zonder duidelijk begin en einde van de opdracht, de schijn van een dienstverband wekken.
Fabel 3: Als ik niet voldoe aan de ondernemerscriteria, dan is er automatisch sprake van een dienstverband
De Wet Inkomstenbelasting 2001 beschrijft criteria waaraan een ondernemer voor de Belastingdienst moet voldoen, zoals: maak je winst, hoe zelfstandig opereer je, heb je kapitaal, hoeveel tijd investeer je, wie zijn je opdrachtgevers, hoe presenteer je je naar buiten toe, loop je ondernemersrisico, en ben je aansprakelijk voor schulden. Veel mensen denken dat het niet voldoen aan deze criteria automatisch leidt tot een dienstverband, maar dat klopt niet.
Zoals eerder uitgelegd, beoordeelt men de aanwezigheid van een arbeidsovereenkomst op basis van arbeid, loon en gezag. Als een opdrachtnemer niet aan de ondernemerscriteria voldoet, kan er sprake zijn van ‘resultaat uit overige werkzaamheden’ (geen recht is op ondernemersaftrek), maar niet dat er per se een dienstverband bestaat.
Fabel 4: Bij schijnzelfstandigheid moet ik jaren aan loonbelasting en sociale premies terugbetalen
Als er sprake is van schijnzelfstandigheid, betekent dat niet automatisch dat je jarenlang aan loonbelasting en sociale premies moet terugbetalen.
Staatssecretaris Idsinga (Fiscaliteit en Belastingdienst) heeft aangegeven dat er een overgangsperiode van één jaar geldt. Tijdens deze periode krijgen werkgevers en werkenden geen vergrijpboete, mits ze kunnen aantonen dat ze stappen ondernemen om schijnzelfstandigheid te voorkomen.
Daarnaast zal de Belastingdienst soepel omgaan met naheffingen. Deze zullen met terugwerkende kracht maximaal worden opgelegd tot 1 januari 2025, in plaats van de gebruikelijke periode van vijf jaar.
Wat te doen bij langdurige opdrachten: Overweeg een andere samenwerkingsvorm
Hoewel het zeker mogelijk is om als zelfstandige waarnemer te werken, is het belangrijk dat je je ook daadwerkelijk als ondernemer gedraagt. Werk je al jarenlang voor dezelfde opdrachtgever zonder plannen om deze situatie te veranderen, dan is het verstandig om kritisch te kijken naar de houdbaarheid van deze werkwijze. In zo’n geval is het goed om na te denken over andere samenwerkingsvormen. Dit kan bijvoorbeeld een dienstverband zijn, maar je kunt ook met de praktijkhouder in gesprek gaan over het vormen van een maatschap.
Een maatschap biedt als ondernemingsvorm veel flexibiliteit in de verdeling van winst en verantwoordelijkheden, en sluit goed aan bij moderne werkvormen waarin een goede werk-privébalans steeds belangrijker wordt.
Door tijdig te anticiperen op veranderende omstandigheden, kun je niet alleen voldoen aan de regels van de Wet DBA, maar ook een duurzame en stabiele samenwerking opbouwen die voor beide partijen voordelig is.
De hamvraag
De vraag “Ik heb maar één opdrachtgever, dus voldoe ik niet aan de 70% regel” is niet de belangrijkste vraag die je jezelf moet stellen bij het inschatten van je schijnzelfstandigheid. Het is mogelijk om tijdelijk minder opdrachtgevers te hebben, zolang je kunt aantonen dat er sprake van voldoende zelfstandigheid is.
[Bron Raadgevers Kuijkhoven /Column door Remy de Graaff Arbeidsjurist en praktijkadviseur 24-10-2024]
De Ysel adviseur helpt u graag verder met uw vragen over alle zaken rondom de wet DBA.